
De tekortkomingen van Marten Hendriks
Het denkbeeldige inzichtelijk als maquette
Door: Alex de Vries
De tentoonstelling ‘Uitstallingen hoofdzakelijk over zicht’ van Marten Hendriks in Studio Omstand heeft tegelijkertijd in de vier presentatieruimtes van het Arnhemse kunstenaarsinitiatief plaats. Die gelijktijdigheid van vier verschillende benaderingswijzen in zijn werk komt overeen met de parallelliteit van het bestaan en werk van de kunstenaar. De wisselwerking tussen beide ontstaat door het samenvallen van gebeurtenissen in een onverwacht zinvol verband en de wijze waarop iets buiten hem om in hem een geestelijke en lichamelijke weerklank vindt. De overeenkomstigheid van verschillende ervaringen en de manier waarop deze verbindingen aangaan met eerdere ondervindingen stuurt bij hem de verbeelding. De vermenging van zintuigelijke gewaarwordingen en het gevoelsmatig ondergaan van nauwkeurige registraties vormen betekenisvolle aspecten van zijn manier van denken en doen. Die voltrekt zich eerder circulair of wellicht spiraalsgewijs dan chronologisch. Het betreft hier begrippen als synchroniciteit, resonantie, synesthesie en sensorische perceptie, maar dat zijn zulke grote woorden dat ze beter kunnen worden geformuleerd in een toegankelijker idioom.
In voor het oog formele analyses leidt dat in de beleving van zijn werk tot een wonderlijk bijeenkomen van vorm en inhoud. Ieder beeld dat bij hem opkomt, is ertoe geneigd in zichzelf te verzinken en op te lossen in een vergelijkbaar beeld dat ervoor in de plaats komt. Alleen in gedachten blijven we ons van het eerdere beeld bewust, zoals Marten Hendriks in 1982 aantoonde in zijn tentoonstelling en publicatie ‘Weer bewust geworden gedachtebeeld’.
Vanzelfsprekend ontstaat het ene werk na het andere en is het hele oeuvre dat meer dan 50 jaar beslaat in een opeenvolging van de loop van de tijd te rubriceren – voor het begrip van het werk zijn processen als aanhoudende duur en voortdurende herneming belangrijker.
In de recente publicatie ‘Bij de aangelegde heuvels in de verte eindigt de overzichtelijkheid’ in de reeks ‘Verborgen Landschap’ van Caro Delsing en Hans Jungerius tekent Marten Hendriks op: “Een tekening kan alleen maar het verslag van het tekenen zijn.” Voor iemand die de grenzen van het tekenen zo nadrukkelijk heeft verlegd als Hendriks is dat een opmerkelijke vaststelling, omdat hij daarmee de tekening als een op zichzelf teruggeworpen en in zichzelf bestaande uitvoering van het denkend handelen en handelend denken definieert. De tekening gaat in zichzelf op. Het leven is door Marten Hendriks getekend, terwijl hij natuurlijk ook getekend is door het leven. Die wederkerigheid is de kern van zijn bestaan.
Vanaf het eerste werk dat Marten Hendriks als professioneel beeldend kunstenaar presenteerde is het omwikkelen en afwikkelen van het verband rond zijn dagelijkse bestaan en hoe hij dat verbeeldt van doorslaggevend belang voor het begrip van zijn werk. De eerste bespreking van een tentoonstelling van Marten Hendriks staat overigens in de Graafschapsbode van 4 september 1961, dus bijna 55 jaar geleden – hij moest nog twintig worden, zoals hij nu nog 75 moeten worden – toen hij als student aan de Academie voor Beeldende Kunsten in Arnhem werk liet zien in de Havezathe Hagen in zijn geboorteplaats Doetinchem samen met Franklin Aalders en Jacques de Jong. Van de waardering die zijn werk tijdens zijn beroepspraktijk ten deel valt, is in het oordeel van scribent N. Jr. – de zoon van de toenmalige hoofdredacteur Nederkoorn van de betreffende krant – over de student Marten Hendriks nog geen sprake. Hij schrijft: “Het werk der drie jonge kunstenaars in spe (…) draagt meer het karakter van de poging dan van het resultaat. (…) Dit voert tot de conclusie dat zij lijden aan zelfoverschatting of dat zij menen hun publiek een rad voor de ogen te kunnen draaien door met twijfelachtige foefjes en interessante titels hun zwakheden te camoufleren en daarmee tegelijkertijd zich te hullen in een waas van mystieke artisticiteit. Zeker zijn in het geëxposeerde werk factoren aan te wijzen, die duiden op artistieke begaafdheid, maar men houdt een indruk over van gemakzucht en zelfvoldaanheid. (…) Van Marten Hendriks zijn o.a. een aantal tekeningen ‘Van de bomen’ te zien, waarin het wezen van de bomen goed is gesuggereerd, maar door bepaalde maniertjes en effecten houdt het werk toch iets oppervlakkigs. In een drietal olieverfportretjes vindt men mooie kleuren, maar de bedoeling ervan blijft nogal vaag mede door de vrij slappe vorm. (…) Over het geheel genomen ontbreekt het op deze tentoonstelling aan jeugdig elan, aan veerkracht en levensdrift. Subsidies, snobisme bij een deel van het publiek, sociale zekerheid van de wieg tot het graf en het loslaten van veel normen in de beeldende kunst (o.a. die van het vakmanschap) zijn factoren die op vele kunstenaars een verlammende invloed uitoefenen en die de matige, maar brutale talenten onder hen een kans geven. Deze nadelige invloeden zijn in het werk van deze drie jongeren nu reeds te bespeuren.” Hiermee had hij als beginnend kunstenaar meteen het ergste gehad wat betreft de kunstkritiek.
De constatering van de recensent dat er in feite niets dan tekortkomingen zijn, heeft Marten Hendriks in ieder geval niet verlamd. Eerder was die doorslaggevend voor het inzicht dat het kunstenaarschap gebaat is bij het overstijgen van ambachtelijkheid, zonder overigens de waardering voor technische vaardigheden te verliezen. In de ontwikkeling van zijn loopbaan laat Marten Hendriks zich in ieder geval nooit door zijn eigen tekortkomingen beperken in wat hij als resultaat nastreeft. In tegendeel: juist wat hij niet kan, wordt door hem geïncorporeerd; zijn werk belichaamt zijn onvermogen als propriëteit, als iets wat onvervreemdbaar van hem zelf is. Vakmanschap is voor hem de eigenschap dat hij iets niet kan, maar het zich desondanks eigen maakt, met alle feilen van dien. Wat Marten Hendriks kan, waartoe hij vakkundig is opgeleid, is schilderen. Dat heeft hem ertoe gebracht als schilder te tekenen en als tekenaar te schilderen, als cineast te werken, te fotograferen, muziek te componeren, geluid te geven, boeken te drukken, grafiek te produceren, manifestaties te organiseren, residencies te bemannen, architectonisch te bouwen, digitale beelden te ontwikkelen, sculpturen te vormen, monumentale werken in de publieke ruimte te realiseren, tentoonstellingen te ontwerpen, performances uit te voeren en les te geven.
Tussen al die uitingsvormen waarin hij het voorstellingvermogen van zijn wereldbeeld gestalte geeft, is een intensieve wisselwerking gaande van beïnvloeding en verruiming. Dat is vooral zichtbaar in de maat en de schaal die hij zijn denkbeelden geeft. Voor hem is ieder beeld een overweging bij wat hij ziet – het is dus nooit alleen wat hij ziet, maar vooral hoe hij daarover denkt. In werkelijkheid stemt ieder beeld tot een beweegreden er iets van te maken, het in contact te brengen met de drijfveer die de verbeelding voedt. Er is sprake van meervoudige beschouwingen van fenomenen die zich in allerlei gradaties voordoen: als iets wat je in alledaagse processen meemaakt of passief ondergaat tot de vorming van ongrijpbaar gedachtegoed dat daaruit voortkomt. Om daar zicht op te krijgen stalt hij die voor zich uit in voor de hand liggende voorwerpen die hij gebruikt om iets tot stand te brengen, van doosjes lucifers tot verpakkingen van ragoutbakjes waarmee hij het denkbeeldige als maquette inzichtelijk maakt. In die schaalmodellen gaat het om volumes die kunnen worden afgevormd; het zijn de mallen waarin hij zijn gedachten giet, alsof het zandgebakjes zijn die hij vers uit de oven uit hun bakvormpjes klopt. Zo ontwikkelt hij een beeldidioom dat hij zelf een beeldindex noemt, die als ‘image index strip’ inmiddels een omvang heeft die totaliteit suggereert, maar die altijd slechts een fragment van het geheel blijft. Noodgedwongen kiest hij voor het hoofdzakelijke.
Voor een deel neemt zijn beeldtaal een twee- of driedimensionale afzonderlijkheid aan: schilderijen, tekeningen, prints en objecten die op zichzelf kunnen worden bekeken en die vrijwel altijd blijk geven van verschoven waarneming. Er is een standpunt ingenomen dat niet zozeer is gekozen, maar dat hem is overkomen en waar hij zich tijdens het uitvoeren van het beeld opnieuw rekenschap van geeft. Zo doet het beeld zich aan hem voor en hij neemt het in overweging.
Ieder beeld dat Marten Hendriks tot stand brengt kent een referentie die buiten de verbeelding huist. Dat kan in feite alles zijn. Er is vrijwel niets wat hem niet frappeert. Waar hij niet aan voorbijgaat in zijn werk zijn de patronen in het bestaan die als wafelstructuren raatvormig over elkaar heen liggen en eindeloos ten opzichte van elkaar blijven verschuiven. Ze blijven voortdurend inzicht bieden in de samenhang van divergenties. Dat wil zeggen dat wederkerige verschillen openbaren hoe ze onderling relaties aangaan. Het gaat erom vanuit welke motieven hij zijn intenties kenbaar maakt, waardoor er steeds weer andere resultaten mogelijk zijn. Er komt geen einde aan.
Zonder Titel / beschilderde luciferdoosjes in opeenvolging
12 doosjes, 28,5 x 16,3 cm, 2021 (foto: Django van Ardenne)
onderdeel van de tentoonstelling OP DE HUID, okt. nov. 2021
Uitschuifbaar kijken
door Alex de Vries,
september 2021
Deze tentoonstellingstekst verscheen bij de tentoonstelling OP DE HUID.
Het nieuwste werk van Marten Hendriks ziet eruit alsof hij de inzichten die hij op zijn twintigste opdeed zestig jaar later door een periscoop bekijkt. Hij steekt niet werkelijk een optisch instrument uit een verborgen positie boven een oppervlak uit, maar het is wel een vorm van afgebogen waarneming. Alles krijgt een argeloze aanwezigheid. Marten Hendriks betrapt wat hij ziet in een steeds andere gedaante. Hij raakt niet uitgekeken op wat hij kent, omdat er altijd iets onkenbaars overblijft. Marten Hendriks liet in zijn huis een traplift aanleggen omdat zijn echtgenote een kunstknie kreeg aangemeten en een tijd geen trappen kon lopen. De traplift is nu niet meer nodig, maar Marten Hendriks maakt er zo nu en dan gebruik van. Enerzijds omdat in de gebruiskaanwijzing wordt benadrukt dat de elektromotor met enige regelmaat moet functioneren, en anderzijds omdat hij gezeten in de stoeltjeslift door het bovenlicht van zijn voordeur naar buiten kan kijken, een uitzicht dat hem verrast omdat hij in de 35 jaar dat hij nu in het huis woont dat niet eerder zo heeft gezien.
In veel van zijn werk toont Marten Hendriks een perifere manier van kijken. Hij past zijn werk toe als een observatiepost, zoals een erker, of een jachtstoel in het bos. In zijn oneindige reeks beelden getiteld ‘onvoltooide beeldindex’ heeft hij talloze vormen van dat vooruitgeschoven kijken zoals die in de natuur en de architectuur voorkomen verbeeld. Die beeldvariatie heeft hij met in de computer bewerkte beelden, zowel bestaande als nieuw gemaakte, gerangschikt in lege luciferdoosjes. Nu gebruikt hij de omhulsels ervan, zowel in hun ongeschonden vorm als in gedemonteerde staat, om wat hij eerder tot stand bracht te herijken en schilderkunstig een andere richting te geven. Hij ontdoet de omhulsels van de bedrukking die erop is aangebracht door die er met ducttape vanaf te trekken. Het bleke karton dat zich dan toont, soms nog met een restspoor van het lucifermerk, gebruikt hij als drager. Hij beschildert die ondergrond met acryl, waarbij hij gebruikmaakt van computer gesneden sjablonen. Hij on-derzoekt het gedrag van de beelden ten opzichte van elkaar in talloze variëteiten op hun geldigheid. Door ze te bewerken en ze in reeksen van zes of blokken van twaalf of andere samenstellingen te combineren, geeft hij ze een veranderlijke betekenis. Het schildergebaar associeert hij met geluiden die al dan niet de juiste klank voortbrengen. Met deze ‘speculatieve schilderkunstige vertaalslag’, zoals hij het zelf noemt, streeft hij naar ‘voorradigheidsbalans’, op zoek naar een zinvolle verhouding in de beelden die hij in zijn leven als kunstenaar tot stand brengt. Hij hanteert daarbij een vorm van perfectionisme die eruit bestaat dat hij zijn onhandigheid optimaal recht wil doen.
Activiteiten van Marten Hendriks binnen Omstand